Column van Kees: Een stukje kerkgeschiedenis

  

We schrijven 1944. Ik zit in de diakenbank naast m’n vader in de Nieuwe Noorderkerk in Rotterdam. Naast mij zit, zoals altijd, Elly van diaken Beunderman. Soms zoeken we in de bijbel dingen op die we leuk vinden. Vorige week wees Elly op een tekst uit Jesaja: “Naakt en barrevoets en met blote billen”. We kwamen niet meer bij. Ineens gebeurt er wat. Mijn vader krijgt een rood hoofd, duwt een paar voorover zittende collega’s naar achter en zegt iets lelijks.

Hij davert het podium af en loopt met grote stappen de kerk uit. Hij is niet de enige. Op de galerij staat een man op het punt van weggaan. Hij roept ds. Zwart toe: “Ziet u wat hier gebeurt, ds. Zwart? Wie is hier de scheurmaker?” Ik hol achter mijn vader aan. We wonen vlakbij de kerk en ik ben zo thuis. In de gang, tegen de meterkast, staat mijn vader en huilt. Mijn moeder houdt zijn hand vast. “Wat is er, is er wat gebeurd?” Mijn vader stottert: “Weet je wat Zwart zei? En wie onze van God gegeven synode niet gehoorzaamt is een scheurmaker. Iemand die de kudde van Christus verstrooit.” “Ik ben dus een scheurmaker. Die synode is helemaal de weg kwijt. Ik ga nooit meer naar die kerk toe. Nooit meer.”

“Maar dat kan toch niet. ’t Is de kerk van onze ouders. We zijn er gedoopt en we hebben daar belijdenis gedaan…” “Ik ga er nooit meer naartoe. Nooit meer. Die veronderstelde wedergeboorte, hé, vreselijk. ’t Is oorlog, er vallen bommen, stel je voor dat ons jochie in de wieg getroffen zou worden…dood. Wij zijn ervan overtuigd dat hij in het verbond is opgenomen en behouden wordt…maar van de synode mag je dat niet geloven. Is het niet vreselijk?” Mijn vader is dus een scheurmaker en ik ben het ook. Ik liep achter hem aan, de kerk uit. Tien jaar en dan al scheurmaker.

De rest van de zondag is vol treurigheid. Mijn vader zit maar somber voor zich uit te staren. Later op de avond komen weer de vliegtuigen aanbrommen, tot de nok gevuld met bommen. Richting Duitsland. Mijn moeder ligt met haar hoofd op haar handen op tafel. “Arme mensen, arme mensen, daar. Oorlog overal, in de grote wereld, en in de kerk. Is het niet vreselijk?”
Er ontstaat een nieuwe kerk in Rotterdam-Centrum en wij horen erbij.