Column van Kees: Pijnlijk

  
Otto, aardige vent, prima collega. Maar schérp … Ik let altijd extra op mijn woorden, als hij in de buurt is. In de pauze op kantoor praten we over van alles. Onlangs kwamen het geloof en de kerk ter sprake. Otto nam al gauw het woord. Hij had weinig positiefs te melden. De kerk was asociaal, achterhaald en uit de tijd en kindonvriendelijk. En met gelovigen moet je oppassen.
Blablabla. Hij hield niet op met katten.
’t Werd mij te gek. “Otto, je hebt misschien uit je kindertijd slechte ervaringen. Maar, geloof me, die kerk van jou lijkt totaal niet op de mijne. Wij zijn als kerk ook op de buitenwereld gericht. Wij horen preken die ertoe doen. Bijbelse preken die mensen goed doen. Kinderen en jongeren krijgen alle aandacht. We zijn een kerk met bewegingsvrijheid. Kom ‘es een keer.”
Otto reageerde niet echt. Ik dacht: “Dat doet-ie niet, kómen.” Maar onlangs, tegen half zeven, stapte Otto binnen. Ik verstijfde. Er zaten niet meer dan een man of vijftig, zestig.
“Ik vroeg aan die chef bij de ingang (hij bedoelde Albert Buitenhuis, die toen nog koster was) waar ik kon gaan zitten. ’t Maakte niet uit, er waren nog lege rijen genoeg.” Hij lachte een beetje vuil. Ik moet zeggen, hij luisterde geconcentreerd. De volgende dag in de pauze begon hij er gelijk over. “Ik ben zowaar gister in die club van Kees geweest.”
“Club? Is-ie voor zichzelf begonnen?” “Nee, ’t was die kerk met een nummertje, ‘31’ of zo.” Nu wérd ik een beetje pissig. “Nederlands gereformeerd zijn we hoor.” “Club”, zo praat je toch niet over de kerk, zo stijlloos. Daar was ik niet mee opgevoed. (Nou ja, eerlijk gezegd heb ik me ook niet altijd zo stijlvol gedragen.
Voorbeeld: als ik op zondag na de ochtenddienst gezegd zou hebben: “Smouter heeft weer best gepreekt”, zouden mijn ouders in koor gezegd hebben: “Dóminee Smouter.” Ik had dan natuurlijk een andere domineesnaam genoemd, maar dat spreekt vanzelf).
Otto vroeg: “Met z’n hoevelen zijn jullie?” “Nou, met zo’n dikke negenhonderd leden.” “Nou, nou, negenhonderd … Als die kerk van jou zo super is, waar zitten dan al die anderen? En bewegingsvrijheid, ik moest me toch een eind lopen met die collectezak…”.
Ik moest stoppen. M’n telefoontje ging af zoals altijd met “De ware kerk des Heren.” ’t Klonk bemoedigend.